Militaire interventies, de teleurstellende uitgangspunten van GroenLinks

Leden van onze werkgroep hebben zich op persoonlijke titel en namens de Midden Oostenwerkgroep ingezet voor wat genoemd wordt de partijbrede discussie over militaire interventies. Vanuit betrokkenheid bij het onderwerp en – van enkelen – specifieke kennis van zaken hebben we geholpen bij de organisatie (expertmeeting), deelgenomen aan de klankbordgroep, input geleverd in vele bijeenkomsten, verslagen gemaakt en het interview met Prof. Nollkaemper mede geschreven. Dat geeft ons een vrij goed zicht op de inhoud van het gehele traject. Het was de moeite waard. De inbreng van de deskundigen Peter Wijninga, Pepijn Gerrits, Georg Frerks (alledrie expertmeeting) en Prof. Nollkaemper vormt een waardevolle aanvulling op de interne input, discussies en vragen. Dit alles is gericht op de besluitvorming van onze vertegenwoordigers en binnen de partij. Onze Tweede Kamerfractie moet tot een “goed” besluit kunnen komen. Of kun je hier beter zeggen “zo goed mogelijk”, dan wel “verantwoord”? En de fractie moet zich daarbij gesteund weten door de achterban.

Ja, we hebben allen Kunduz nog scherp in ons geheugen.

Dan komt het referendum: “Vinden we de geformuleerde uitgangspunten geschikt als afwegingskader voor onze volksvertegenwoordigers?” Nee! Na alles wat er besproken is, is dit een teleurstellend, mager resultaat. Met wat er staat is niet zoveel mis, een enkele kanttekening daargelaten. Onze werkgroep heeft echter grote problemen met wat er niet staat. Waarom is de rol van vrouwen in het betreffende gebied, tijdens en na de interventie niet opgenomen? Een relevant punt, dat bovendien voor GroenLinks onderscheidend kan zijn. Wat is er gebeurd met de vraag hoe er voldoende en betrouwbare informatie verzameld kan worden? En wat is de houding van de lokale bevolking ten aanzien van militair ingrijpen? Waarom wordt de rol van economische en geopolitieke belangen in de besluitvorming (de verborgen agenda) in onze partij niet aan de orde gesteld? We zijn ons ervan bewust dat bij een te nemen besluit over een militaire interventie er geen eenduidige antwoorden te geven zijn op de vele vragen. Ze moeten bij de afwegingen echter wel worden meegewogen.

Wat is er misgegaan tussen het afronden van de discussie en het formuleren van de uitgangspunten? In de slotpublicatie “Vrede, daar blijf je aan werken” wordt verantwoord hoe vanuit de partijbrede discussie tot een referendumtekst is gekomen (pag. 202 en 203). Wij leiden daaruit af dat is gekozen voor een soort Grootste Gemene Deler, een slottekst waarin zoveel mogelijk GroenLinksers zich zouden kunnen vinden. De verschilpunten zijn daartoe weggemasseerd. Zo’n referendum is, zeker als dat mede op basis van een peiling gebeurt, weinig informatief en de uitslag van ruim 85% voorstemmers is dan ook weinig verrassend. Een dergelijk referendum is een te zwak instrument om tot het formuleren van een goed gefundeerd standpunt te komen. In plaats van een referendum gericht op een zo groot mogelijke consensus zou er – in toekomstige gevallen – ook gekozen kunnen worden  om aan de leden één of meer punten voor te leggen waarover tijdens de partijbrede discussie of de steekproef juist een grote verdeeldheid blijkt te bestaan. In het onderhavige geval bijvoorbeeld over criterium 3b (noodzaak van een VN-mandaat) en criterium 7 (terughoudendheid bij eigen, aanvullende criteria), waarover volgens de tabel op pag. 197 van de slotpublicatie de percentages voor- en tegenstanders het dichtst bij elkaar lagen. De referendumuitslag over een dergelijke vraag is wél informatief en geeft leden de indruk dat hun stem er iets toe doet.

7 maart 2015,

namens de Midden Oostenwerkgroep,

Els Dijkstra.